De resultaten van de Europese parlementsverkiezingen hebben veel stof doen opwaaien. En met name de populistische stromingen (niet in het minst onze onvermoeibare Geert) leggen hen uit als een massieve afwijzing van het Europese gedachtegoed. Mijns inziens ten onrechte. Wel zien we hier een staaltje van het onvermogen bij de traditionele partijen (en dit moet ook de VVD en de Duitse CDU/CSU zich aanrekenen) om nu eindelijk de gemaakte weeffouten in het EU-concept voortvarend aan te pakken, zelfs indien daarvoor een verdragswijziging nodig is. Ere wie ere toekomt, David Cameron heeft al meer dan een jaar de rol van een “roepende in de woestijn” gespeeld.
Zelf heb ik er bewust voor gekozen op 22 mei niet naar de stembus te gaan. En dat hoewel ik wel degelijk een enthousiast aanhanger van Europese samenwerking ben. Mijn stelling: een Europees parlement hebben we daarvoor niet nodig. Sterker nog, het is contraproductief, inefficiënt en een toonbeeld van geldverspilling. De verkiezingsuitslagen onderstrepen, zo meen ik, dat deze mening door veel Europeanen wordt gedeeld.
Onderbouwing: Statenbond of bondsstaat?
Gedurende de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw besloten een toen nog zeer beperkt aantal Europese landen (Benelux, Duitsland, Frankrijk en Italië) steeds nauwere banden te smeden (EGKS, Euratom, GLB, EEG), met twee hoofddoeleinden:
- Het borgen van de vrede tussen erfvijanden uit twee wereldoorlogen
- Versnelde economische expansie door een zo veel mogelijk open markt.
Op beide fronten zijn weergaloze successen geboekt, waarvan we nu, met 28 lidstaten, nog steeds de vruchten plukken. Dit te ontkennen of zelfs te willen terugdraaien ware kortzichtig, bedrieglijk en ronduit misleidend.
Maar ook toen al hinkte de constructie op twee concepten:
- Een statenbond of een bondsstaat?
- Een Europese federatie of een verenigd Europa?
- “L’Europe des Patries” of “l’Europe Réunie”?
Beide wegen zijn begaanbaar. Hoewel veel architecten van het eerste uur (in navolging van het USA voorbeeld en de BRD) tot het eerste model neigden, pleiten praktische argumenten, zoals de eeuwenoude linguïstische en culturele verschillen, met kracht voor het tweede. De verschillende verdragsteksten (van Rome t/m Lissabon) neigen tot de tweede optie, maar bergen ook elementen van de eerste in zich (zoals het Europese Parlement). En juist daarin schuilt de “weeffout”.
Persoonlijk ben ik federalist. Dat past ook bij mijn liberale beginselen En ik houd staande dat D66, die federalisme bijna als mantra hanteert, in werkelijkheid “verstaatsing” nastreeft. Hier heeft de VVD, in het bijzonder ook Mark Rutte, veel mogelijkheden tot verduidelijking laten liggen.
Bestuurlijke implementatie
Centraal in een federatie staan multilaterale afspraken, het best vastgelegd in “verdragen”. Die worden onderhandeld door de vakministers van de lidstaten (Raad van de Europese Unie) en besloten door de regeringsleiders (Europese Raad). De elkaar aanvullende beginselen van proportionaliteit en sperminderheden borgen de belangen van de lidstaten. Bij dit alles is een Europees parlement overbodig en onlogisch. In feite worden de burgers vertegenwoordigd door hun nationale parlementen, waar ook de ministers en regeringsleiders hun mandaat halen en ter verantwoording geroepen kunnen worden. Het is wenselijk dat men aan deze taak veel meer gewicht geeft dan thans vaak het geval is.
De verdragen vinden voorts hun weerslag in de nationale wetgeving. Een aparte “Europese” laag mist legitimiteit en relevantie.
Wel is het zinvol voorbereiding en uitvoering door een slank Europees bestuursorgaan te laten ondersteunen (de “Commissie”). Dit kan ook toezicht op de doorvoering van besluiten omvatten. Het verdient zeker aanbeveling dat de topleiding hiervan (de “Commissarissen”) door de Raad worden benoemd, getoetst en, zo nodig, verwijderd.
Trias Politica
Het idee van de “scheiding der machten” stamt van de achttiende eeuwse Franse filosoof De Montesquieu en is sedertdien een hoeksteen geworden voor een goed staatsbestel. Nu heb ik hierboven beargumenteerd dat Europa geen staat is. Toch kan een toetsing van de organisatiestructuur aan dit beginsel wel degelijk waarde hebben. Maar ook dan valt het Europese parlement naar mijn mening buiten de boot.
Voor de EU vormt immers de Raad in zijn verschillende lagen de wetgevende macht. De leden daarvan behoren tot de uitvoerende macht in hun staten, afgevaardigd door hun wetgevende macht (de nationale parlementen). Een tweede wetgevende assemblee op Europees niveau (het Europese parlement) is dus overbodig en verwarrend. Het is bovendien een verspilling van middelen en mist (zo blijkt uit de verkiezingsopkomst) legitimiteit.
De Commissarissen (leiding gevend aan de Commissie) vormen de Europese uitvoerende macht. En, zoals dit een in een behoorlijke bestuursstructuur hoort, worden zij benoemd en beoordeeld door de wetgevende macht (de Raad). Dit onderstreept nog eens hoe onzinnig het zou zijn om een Europese fractieleider tot voorzitter van de Commissie te bombarderen. Ook zij nogmaals opgemerkt dat de Commissie geen “Europese regering” is en de commissarissen dus geen ministerraad vormen. Dit zou een voorbeeld zijn van de weeffout waarvan ik voorstel afstand te nemen.
Quo vadis?
De huidige Europese verdragen ondersteunen het hierboven geschetste model, maar zijn zeker niet eenduidig. De Engelse premier Cameron pleit al meer dan een jaar voor aanscherping van de formulering en dat is een loffelijk streven. Maar ook in de tussentijd is er een werkzaam draaiboek, zolang we ons niet door zeloten laten leiden. Dat levert ook een afdoend antwoord op de ridicule aspiraties van de populistische Eurosceptici (FN, PVV en consorten).
Ik wil graag onderstrepen dat thema’s als de Euro, het instituut van de ECB, en toezicht op een gezond nationaal begrotingsbeleid, door een federatief concept niet in het minst onder druk komen te staan.