Het tweede kabinet Rutte heeft het niet makkelijk om zijn plannen door te zetten.
- De politieke beginselen van de beide coalitiepartners zijn nogal verschillend
- De kiezers voelen zich bij het gevoerde beleid dan ook tamelijk vaak door “hun partij” verraden
- De fractiediscipline binnen de regeringspartijen (vooral de PvdA) schiet soms tekort
- Daardoor en door de zetelverdeling in de eerste kamer is dit in feite een minderheidsregering
- Als gevolg daarvan heeft men zijn toevlucht genomen tot een wildgroei van “akkoorden”
- binnen de coalitie (“uitruil”)
- met wisselende “gedoogpartners” (D66, ChristenUnie, SGP, GroenLinks en misschien nog andere)
- met externe partijen (zoals de sociale partners, de zorgverzekeraars, de gemeenten, de energiesector)
- dit alles meestal extraparlementair onderhandeld zodat de wetgevende macht met een voldongen feit wordt geconfronteerd.
Men kan dit natuurlijk wijten aan specifieke omstandigheden na de laatste verkiezingen en de daaruit afgeleide acties van de hoofdrolspelers. Dat lijkt me kort door de bocht. Veeleer geloof ik dat de verhoogde vloeibaarheid van de politieke voorkeuren bij de kiezer geleid heeft tot een veel meer volatiel kiesgedrag en een grotere diversiteit in de parlementaire samenstelling. Deze trend is niet specifiek Nederlands, maar is ook elders zichtbaar (bijvoorbeeld in Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, en zelfs de USA, denk aan de “tea party”), zelfs waar sprake is van andere kiesstelsels. Dus lijkt het zinvol na te denken over een betere borging van de werkelijkheid in het vigerende staatsbestel.
Hieronder lijst ik enige ideeën, alleen als denkaanzet, zeker niet als panklaar oplossingsconcept. Mijn uitgangspunt daarbij is dat de trias politica een tot nu toe niet verbeterd grondmodel is, waarvan we door de omstandigheden steeds verder zijn afgeweken. Dit zou, m.i. voor ons land moeten betekenen dat:
- Op nationaal niveau uitsluitend het gekozen parlement de “wetgevende macht” is
- De regering de door het parlement gesanctioneerde uitvoerende macht is
- Compromissen in de parlementaire discussie en niet in “achterkamer besprekingen” worden bereikt
- De kiezer in eerste instantie de prestaties van zijn volksvertegenwoordigers toetst en kwiteert met zijn stem, daarbij het regeringsbeleid wel betrekt, maar niet als primair criterium hanteert
- “polderen” weer als een steunmechanisme, niet als een beleidsinstrument wordt ingezet.
Wetgevende macht
Deze ligt bij het democratisch verkozen parlement. Ik pleit daarbij voor een vaste periodiciteit, niet beïnvloed door “incidenten” zoals coalitiebreuken, het wegvallen van regeringsmeerderheden, vota van wantrouwen en dergelijke. Vier jaar lijkt mij een goed uitgangspunt om zowel de dynamiek van de “volkswil” als de eis van stabiliteit noodzakelijk voor effectieve omzetting recht te doen wedervaren.
Een tweekamerstelsel heeft naar mijn mening twee belangrijke voordelen:
- Verschil van perspectief (“initiatief” tegenover “toetsing”)
- Een tijdsverschuiving van twee jaar bij de verkiezingen vooropgesteld: het voordeel van enige bescherming tegen de “hype van de dag”.
Men zou kunnen overwegen de senaat niet meer getrapt, maar direct te laten kiezen (zij het wel simultaan met de provinciale staten), waarbij pragmatische argumenten waarschijnlijk de doorslag geven. Dit zou de relevantie van deze stembusgang niet onaanzienlijk verhogen zonder tot graverende meerkosten te leiden.
Uitvoerende macht
Hier stel ik de grootste “breuk” met het verleden voor, niet zozeer met de vigerende regelgeving als met de daaraan tot nu toe gewoonlijk verleende invulling. De uitvoerende macht dient zijn naam eer aan te doen, dus “uit te voeren” wat het parlement als spreekbuis en afbeelding van de “volkswil” aandraagt. Coalitievorming, vaste Kamermeerderheden, enz., kunnen daarbij een rol spelen, maar moeten dat niet.
Een pas gekozen tweede kamer heeft als één van de eerste taken de aanwijzing van een premier. Daartoe kunnen personen zich met een concept regeringsplan kandidaat stellen. Affiniteit met één of meerdere in de Kamer vertegenwoordigde fracties (bijvoorbeeld de grootste) kan iemands kandidatuur ondersteunen, maar ook andere factoren (zoals een in de omstandigheden essentieel competentieprofiel) kunnen de doorslag geven. De aangeduide premier stelt vervolgens zo mogelijk zijn/haar ministersploeg samen waarbij ook het regeringsplan wordt geformaliseerd, dan wel geeft de opdracht terug. Na een succesvolle afronding meldt het team zich opnieuw bij de kamer voor een vertrouwensvotum. Op deze manier treedt dan een politiek of zakenkabinet aan, waarbij het onderscheid verre van eenduidig is.
Er is hiermee geen sprake meer van een meerderheids- of minderheidskabinet, noch ook van een in beton gegoten coalitie. De sanctionering betekent niet anders dan dat een parlementaire meerderheid voorshands van mening is in samenwerking met deze regering haar verkiezingsmandaat optimaal te kunnen omzetten.
De regeringsperiode is maximaal tot de volgende verkiezingen voor de tweede kamer, maar kan als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, korter zijn. Het parlement kan een bewindspersoon of de hele regering “naar huis sturen”. In het laatste geval start het vormingsproces opnieuw Dat stoort de continuïteit niet: deze is door de legislatuur-periode van het parlement, niet door het kabinet verzekerd!
Wat kan iemand ertoe bewegen zich als regeringsleider op te werpen? Zoals in het verleden kan dit een politieke keuze zijn als een fractie op deze wijze denkt haar wetgevende macht beter te kunnen uitoefenen. Maar ik voorzie ook belangstelling bij personen gelieerd aan belangrijke extraparlementaire groepen of stromingen die overtuigd zijn juist door het slechten van gevestigde demarcaties de samenleving en het bestel te kunnen verbeteren
Voordelen
Ik ben ervan overtuigd heel veel nadelen en struikelblokken over het hoofd te zien.
Het naar mijn smaak belangrijkste voordeel van de voorgestelde herziening is dat de kiezer in eerste linie weer “zijn/haar” volksvertegenwoordigers (het parlement) beoordeelt, en niet de “uitvoerders”. Hebben zij de juiste beslissingen getroffen bij het aanstellen, toetsen en eventueel vervangen van een kabinet of leden daarvan? Hebben zij optimaal de wensen van hun achterban omgezet bij de zelf ontwikkelde initiatieven, hun deelname aan de besluitvorming ten aanzien van voorgestelde regelgeving, en de controle op het gevoerde beleid? Hebben zij op het juiste moment compromissen mogelijk gemaakt, dan wel belangrijke beginselen laten prevaleren?
Er is hierdoor niet of veel minder sprake van een indeling in regeringspartijen en oppositie. Elke fractie kan en moet op elk moment bepalen of een voorgestelde maatregel of een specifiek beleidspunt in lijn is met haar politieke inzichten. Daarbij vindt de besluitvorming vrijwel altijd in het plenum plaats, hoewel in camera overleg tussen fractieleiders natuurlijk mogelijk blijft.
Ook wordt het op deze manier voor de Kamer minder voor de hand liggend om opportunistische redenen van een regering afscheid te nemen. Dit brengt verkiezingen immers niet dichter bij, voert alleen tot een hernieuwd regeringsvormingsproces, dat er door de kortere tijdshorizon niet gemakkelijker op zal worden. Natuurlijk moet de Kamer, indien nodig, wel haar verantwoordelijkheid nemen, maar zij dient zich ook bewust te zijn van haar eigen versterkte rol, indien een resterende legislatuur samen met een demissionair kabinet de enige werkbare oplossing mocht blijken.